Wat vaststaat: ik beschik waarlijk over een heel stuk minder vrouwelijke genen dan pakweg de gemiddelde Vlaamse Stefanie. Ik wéét niet waarom ik mij in tegenstelling tot vele andere vrouwelijke soortgenoten – (bijna) geen zorgen maak mbt wat ik aantrek: op kot (waar er welgeteld 4 mannen zitten!) of op ons kotkoerke, of op straat, of, of… Dat ons kotburen kunnen kijken op mijn funky beprinte rok met daaronder funky adidasschoentjes (uit het zesde middelbaar, aha, merkbaar aan de immer aanwezige schaafwonden op mijn hielen) die hun beste tijd al jaren geleden gekend hebben doet me wonderlijk weinig. Dat ik er geen graten in zie om één oranje èn één paarse kous tegelijkertijd te dragen (ze hebben dezelfde lengte en zijn beiden hun broer kwijt, waarom dan geen kunstmatige koppeling?) doet me nog minder. ( maar ik ben dan ook de foute-kousenkampioene bij uitstek – daar ik er ten eerste vanuit ga dat niemand ooit uw kousen te zien krijgt, en ten tweede dat ik nog vele restanten heb uit mijn winny-the-poohkousen-periode (en ja, lach met uw eigen!).) Het duurt eeuwen vooraleer ik merk wat in is, wat meestal gebeurt wanneer het al lang weer out is. Mijn combinaties zijn soms echt erbarmelijk – alleen merk ik het zelf niet. Ik zie ook nooit wat die ene daar vandaag weer aan had want het interesseert mij niet. Als ik geen zin heb om mijn pyama uit te doen omdat blokken nu eenmaal beter gaat zonder bh en met kort shortje, en een mottig hoofd om het geheel af te maken, dan doe ik dat gewoon. Ik kleed mij pas om als ik daar zin in heb, en dan nog: liefst de kleren van de dag ervoor want die liggen al klaar. Als ik ’s ochtends geen brood heb maar wel veel honger, dan ga ik niet eerst mijn haar wassen en een ooglijntje trekken, maar slof ik gewoon op mijn pantoffels of sandalen naar de bakker die hier – ochere – nog geen 2 minuten verder ligt. Ik doe mijn broek soms vier of vijf dagen na elkaar aan – zolang ze niet stinkt; who cares? For sure dat ik nu al reeds de helft van mijn vrouwelijk publiek weggejaagd heb..

Maar ’t is niets voor mij, het Phaedra Hoste-gewijs iedere dag naar les, werk, of beter, mondeling examen schrijden op hoge hakken en voorzien van halskettingen-met-bolketten aan. Mijn outfits bestaan uit allerlei losse dingen die ik bij het kopen mooi vond, maar die nimmer ofte nooit bij elkaar passen. En omdat het van bijna niet anders kunnen is doe ik die wel op elkaar aan. En hoogstwaarschijnlijk zijn er dan wel velen die elke outfit mijnertwege met kritisch oog en mondgeklak zullen anschauen. En ik wou dat dat genoeg kon zijn om wat rudimentaire kledingsgewoonten aan te leren, maar het mag niet zijn.

Wat echter niet wegneemt dat ik het wel zou willen, zo smaak hebben en zo. En weten welke kleurten er bij u staan en welke niet. En of ik eigentlik wel benen heb voor botten te dragen of niet. En of ik diepe decolletés moeten dragen of juist niet. Of fladderkleren om te verdoezelen wat ik te veel of te weinig heb. Of dat iedereen mijn fluogroene trui wel zo schoon vindt als ikzelve. Of dat kanten onderbroeken weer in zijn of niet. Of dat dat opvalt, dat gat zo vanachter in mijn lievelingsbroek? Of dat het al lang passé is om daar zo’n dingske op te naaien? Of het mijn gekoesterde linnen echt voor veertigers is? Kortom, the worst person ever op vestioneel gebied ben ik wel. En het feit dat ik dan ook geen merkbare kleerveranderingevolutie zie op foto’s van het zesde middelbaar tot nu is hier het zeer pijnlijke bewijs van. *insert aaargh!*